De dreiging dat Roermond aan het einde van de oorlog moest worden ontruimd hing al langer in de lucht. De stad was in de frontlinie komen te liggen en was niet langer veilig. Ook wilden de Duitse troepen met een ontruiming eventuele sabotage achter de linies voorkomen. Roermond wordt geëvacueerd en dat had ook consequenties voor mijn familie. De dagboekaantekeningen van mijn tante Toos Roumen (1915-1985) geven haar ervaringen weer.
Te voet naar Brüggen
De nog aanwezige bevolking in Roermond, zo’n twaalfduizend mensen, moet vanaf zondag 21 januari 1945 naar de drie noordelijke provincies evacueren. De evacués lopen te voet naar de Duitse plaats Brüggen, zo’n achttien kilometer ten oosten van Roermond. Vandaar zullen zij per trein naar het Noorden worden vervoerd. Tijdens de voettocht naar Brüggen wordt bagage gedragen of op een slee of (hand)kar voortgetrokken. De oudere mensen en kleine kinderen die niet zelf kunnen lopen mogen op wagens reizen. De weersomstandigheden zijn slecht. In Roermond ligt veel sneeuw. Na een lange, barre tocht komen de mensen aan in Brüggen. Daar worden ze tijdelijk ondergebracht in de voormalige pannenfabriek ‘Tonröhrwerke’. De fabriek is overvol. Er is ruimte voor tweeduizend personen, maar feitelijk zijn er acht- of negenduizend. Mensen worden ziek door slechte hygiënische omstandigheden. Ook is er veel onzekerheid. Niemand weet wanneer de treinen vertrekken en waar ze precies naar toe gaan.
Toos Roumen schrijft hierover het volgende. ‘Zondag 21 januari 1945. We krijgen het bericht dat we binnen een uur uit het huis moeten zijn. De hele stad Roermond moet worden geëvacueerd. De hele dag pakken we in en onze hond ‘Menneke’ moeten we af laten maken. Die kan niet mee. We hebben twee dagen op het Wilhelminaplein gestaan, in de kou, om voor vader en moeder op de bus te wachten. Tevergeefs, we komen niet aan de beurt. Op woensdag gaan we te voet naar Brüggen. Daar worden we in een fabriek ondergebracht en moeten we op stro slapen. De familie Bernards is er al, maar vader en moeder nog niet. Het is nu al dinsdag 30 januari en zij zijn er nog steeds niet. De familie Bernards is zelfs al naar Leeuwarden vertrokken. Alle mensen vertrekken en wij moeten steeds maar achterblijven in deze vreselijke bende. Want zoiets hebben we nog nooit meegemaakt. Al langer dan een week hebben we geen middageten gehad. Als we geen brood hadden gekregen van neef Bèr Helgers uit Maasniel dan zouden we echt honger hebben geleden. En als het nog lang duurt, komen we ook onder het ongedierte te zitten. Gisteren zijn ma Streng en Fien ook aangekomen. Die vertrekken vandaag ook weer naar het Noorden, en wij zullen wel weer hier moeten blijven. Vreselijk! Mijn zus Corry en ik worden er allebei nog ziek van. Op woensdag 31 januari is dan de aankomst van vader en moeder in Brüggen. Ze worden in een particulier huis ondergebracht.’
Gevaarlijke treinreis
Tussen 22 januari en 23 februari vertrekken naar schatting zestien treinen vanuit Brüggen naar het noorden van Nederland. Soms bieden die treinen enig comfort, meestal echter zijn het veewagens, die natuurlijk totaal ongeschikt zijn voor personenvervoer. Ook is niet duidelijk wie wanneer vertrekt. Sommige mensen mogen kiezen, anderen worden gewoon in een trein gestopt. Deze zitten zo vol dat iedereen moet staan, ook zwangere vrouwen en bejaarden. Vanuit Brüggen gaat de reis stapvoets door Duitsland. Regelmatig wordt er gestopt, meestal om te voorkomen door geallieerden beschoten te worden. Want de geallieerden wisten niet dat in de treinen op Duits grondgebied Nederlandse evacués zaten. Zo wordt een trein door Britse jachtvliegtuigen beschoten waarbij veertien doden vallen en een onbekend aantal voor het leven verminkte gewonden. Ook voor ouderen is de reis belastend. Een aantal van hen sterft tijdens de barre en soms dagenlange treinreis. Tijdens pauzes moeten de mensen meestal in de trein blijven en moeten ze zich zien te redden met het eten en drinken dat ze bij zich hebben. Het dunne laagje stro op de vloer helpt niet om warm te blijven en veel mensen lopen dan ook bevriezingsverschijnselen op. Enkele baby’s overleven de reis niet. Er is een tussenstop in Zwolle. Begaan met het lot van de evacués delen de Zwollenaren brood, kaas, soep en melk uit. Via Zwolle rijden de treinen naar de eindbestemming in Drenthe, Groningen en Friesland.
Toos Roumen schrijft over die treinreis: ‘Op vrijdag 2 februari gaan we naar de trein. Die vertrekt ’s morgens rond half negen. In beestenwagens worden we vervoerd. Verschrikkelijk. Om ongeveer twaalf uur komen we aan in Krefeld. Daar moeten we in een bunker gaan zitten. Van een soldaat krijgen we twee Duitse marken waarmee we soep en koffie kunnen kopen. Voordat we ’s avonds weer naar de trein gaan, krijgen we ook weer soep. ‘Nur für Holländische Flüchtlinge’, roepen de moffen. Stel je voor: net of wij vrijwillig gevlucht zijn. Enfin om ongeveer zes uur ’s avonds gaat de reis weer verder door het Moffenland. Na in Wesel ongeveer acht uur stil te hebben gestaan gaan we verder en komen in Coesfeld aan. Daar moeten we weer een dag doorbrengen. ’s Avonds gaan we weer verder per trein en ’s morgens komen we in Zwolle aan. Daar worden we tenminste weer als mensen behandeld. We krijgen brood en kaas en ’s middags warm eten. Overdag kunnen we in een tabaksfabriek terecht en ‘s avonds gaan we weer verder met de trein.’
Verblijf in het noorden
In de drie Noordelijke provincies worden speciale evacuatiebureaus opgericht om alles zo goed mogelijk te laten verlopen. In Friesland komt het merendeel van de mensen in eerste instantie in Leeuwarden terecht. Hier worden ze ontluisd, gewassen en medisch gekeurd. Eenmaal schoon moeten de evacués zich melden bij een van de verschillende grote gebouwen in de stad die dienst doen als eet- en slaapkwartieren. Om te voorkomen dat met de komst van de vele, vaak ernstig vervuilde evacués ziektes uitbreken moet iedereen zich aan strenge regels houden. Na de eerste opvang worden de evacués verder over de provincie verspreid. De meesten komen in de gemeente Leeuwarden terecht. In groepjes worden de evacués naar de dorpen en steden gebracht, waar ze bij particulieren in huis komen.
Over de evacuatietijd in Leeuwarden schrijft Toos Roumen: ‘Op maandagmorgen 5 februari komen we aan in Leeuwarden. Aan de marteling is nu een einde gekomen. We zijn allemaal geradbraakt. Van de trein gaan we naar hotel De Jong, waar we eerst warme melk krijgen en daarna brood met koffie. Het smaakt heerlijk. Van hotel De Jong gaan we naar de Beurs, waar we medisch gekeurd worden en onderzocht op ongedierte. Gelukkig worden we goedgekeurd en krijgen we voor die nacht ons plaatsje in de Beurs aangewezen. We slapen op stro. Dat wij die nacht heerlijk slapen is te begrijpen. En in hotel De Jong eten we. Dinsdagochtend worden we opnieuw gekeurd, nu voor de keel. En ook nu worden we goedgekeurd. Dan gaan we naar ‘De Harmonie’ waar we voor inkwartiering moeten zijn, want we zullen ergens onderdak krijgen. Verschillende mensen benaderen ons. Men schijnt graag jonge meisjes te hebben. Enfin, eindelijk zijn we toch klaar. Ons nieuwe adres wordt Poppeweg 4. Het adres van vader en moeder is Poppeweg 2. We treffen het gelukkig heel goed. Vader en moeder zijn bij een weduwe in huis. Mijn zus Corry en ik bij jonge mensen met twee kleine kinderen. Willy is drie en Klaasje bijna twee.
Op maandag 12 februari stuur ik een brief aan mijn vriend Wiel. Ik ben benieuwd of die hem wel krijgt. Ach, het is te proberen. Ook stuur ik brieven naar Goudriaan in Rotterdam en naar mijn broer Jan in Den Haag.
Dinsdag 13 maart. Lien van tante Trui komt op bezoek. Ze is met de melkauto meegekomen uit Groningen en ze zal donderdag nog eens terugkomen. Want ze vertrekt vrijdag pas. Donderdag ben ik met haar naar de stad gegaan.
Op zaterdag 17 februari is er de aankomst van het laatste transport uit Brüggen, waaronder ook mijn oudere broer Bèr, die al die tijd in Brüggen als priester de geestelijke leiding heeft gehad.
Zondag 25 februari. Hier spinnen de mensen veel. Mijn zus Corry en ik hebben ook al achter het spinnenwiel gezeten en we hebben ook al voor hen gebreid. Er wordt trouwens gezegd dat de oorlog niet lang meer zal duren. Er zijn er zelfs die beweren dat generaal Eisenhower gezegd zou hebben dat de oorlog in Europa binnen zestig dagen afgelopen zou zijn. Hopelijk hebben ze gelijk. Dan is het voor zesentwintig april gedaan. Wat zou dat fijn zijn. Dan konden we tenminste weer naar huis.
Maandag 26 februari. Mijn zus Corry en ik hebben onze haren laten permanenten. We zijn nog nooit zo vlug daarmee klaar geweest. Binnen een uur was het gepiept. En het kost nota bene twaalf gulden. Schandalig. Enfin, als het nou maar even houdt.
Op woensdag 28 februari wordt duidelijk dat mijn broer Bèr naar Diever in Drenthe zal gaan voor de geestelijke verzorging van de Limburgse evacués. Hij gaat vrijdagochtend weer weg. Donderdag doen mijn zus Corry en ik de hele dag boodschappen voor hem. Het is smerig weer. Dat valt dus niet mee.
Zaterdag 3 maart. We horen dat Roermond en Venlo in Engelse handen zijn gevallen. Wat zal er nog van over zijn? Ik denk niet veel meer.
Woensdag 14 maart. Ik heb het adres ontdekt van een zus van mijn vriend Wiel. Er stond een advertentie in de krant. Ze zitten in het Gaastmeer, in een boerderij. Ik schrijf een brief aan haar. Misschien weet ze waar de rest van de familie zit.
Donderdag 15 maart doe ik de brief op de bus. Ik ben benieuwd of ik daar wat op hoor. Op donderdag 22 maart krijg ik een brief uit het Gaastmeer. Het adres van de ouders van Wiel is in het dorp Stiens. Ik schrijf een brief.
26 april. Vreselijk! Ik krijg het bericht dat Emmy dood is. Zij is mijn vriendin. Ze is overleden omdat er een gebrek aan medicijnen in Roermond is. Ook Matheeuw uit Grathem is bij een bombardement in Duitsland om het leven gekomen.
Zondag 13 mei. We gaan weer terug naar huis. Hoera!’
Bronnen:
Meike Jongejan, Limburg en Friesland, verbonden door de oorlog. 2 september 2015. www.historiek.net. (Bijdrage is gebaseerd op haar historische inleiding in: E. van der Noord, 30.000 evacués. Limburg en Friesland verbonden door de oorlog (Uitgeverij Louise, Grou 2011).
Eric Munnicks, Van kazemat tot kelderleven. Roermond 1940-1945. Roermond, 2007.
Peter Nissen & Hein Verbruggen. Roermond. Biografie van een stad en haar bewoners. Hilversum: Verloren, 2014.
Jo Roumen, Kroniek van een familie. Jean en Anna Roumen-Van Bommel. Hun afkomst en hun nakomelingen. Bergeijk 1990.
Toos Roumen, Dagboekaantekeningen, 1945