Het zou mooi zijn als ons leven gekenmerkt wordt door harmonie, vrede en geluk en dat geweld, drift en extase geen plaats hebben in ons leven. Dualiteit is echter een kenmerk van het leven. Als we geluk en harmonie zoeken, komen we ook het duisterste en driftmatige deel in ons leven tegen. Beide dimensies vragen om te worden gezien en vormen een dynamiek in het leven. Het is de erkenning van de god Dionysos naast Apollo.
Apollo was voor de Grieken de god die alles goed geregeld wilde hebben. Hij is de god van de wijsheid, de (regel)maat, de redelijkheid, de orde en de rust. Hij vertegenwoordigt het goede en het schone, de dichtkunst en de muziek. Zo’n god wil iedereen eren. Tegenover Apollo staat Dionysos. Hij is de god van de wijn, van het plezier en de dans. Hij vertegenwoordigt het enthousiasme en de onstuimige creativiteit. Dionysos staat ook voor het duistere, het driftmatige, de extase en hij brengt verstoring en kan zelfs verwoesten. Misschien kunnen we maar beter Apollo omhelzen dan Dionysos.
Beide goden hebben een plaats in ons leven. En dat is maar goed ook, want beide zijn belangrijk. Mensen en samenlevingen hebben de krachten van beide goden nodig. En misschien hebben we een voorkeur voor Apollo boven Dionysos. We houden meer van het regelmatige dan van het driftmatige. Maar ook Dionysos mag tot leven worden gewekt. Want als er in ons leven te veel nadruk wordt gelegd op Apollo, gaat Dionysos ondergronds en kan dit tot gevolg hebben dat mensen rigide, pervers of gewelddadig worden. Dionysos kan niet worden ontkend of verstoten. Hij is een onderdeel van ons leven en zal zich telkens aandienen omdat hij gezien wil worden.
De uiterste vorm van het apollinische is benauwdheid en rigiditeit, en deze vorm kan verstikkend zijn. De uiterste vorm van het dionysische is verkwisting en grenzeloosheid, met als resultaat een totale ontbinding. Door beide goden, beide kanten in onszelf en de samenleving te eren, ontstaat een vermogen tot verbondenheid, een beweging, een ritme tussen onszelf zijn en onszelf geven, tussen dragen en gedragen worden.
In het sprookje De gouden vogel wordt de verbinding tussen het apollinische en het dionysische geduid in het beeld van een gouden vogel die in een houten kooi hoort. In dit sprookje krijgt de jongste koningszoon de opdracht de gouden vogel te zoeken en ermee terug te keren in een houten kooi. Goud staat in sprookjes symbool voor geluk, schoonheid en harmonie. Goud verwijst ook naar wat geestelijk zeer verheven is. Misschien zou je verwachten dat de gouden vogel in een gouden kooi moet, want dat wordt ook gesuggereerd in het verhaal. Maar dit blijkt niet te kloppen. Want als goud met goud wordt verbonden, wordt het klatergoud, dat wil zeggen schone schijn en dan domineren de krachten van het ego wederom. Omgekeerd, als de houten kooi een houten voorwerp zou bevatten, mist het een ziel of goddelijke inspiratie. De opdracht van de prins in het sprookje is nu juist om goud te verbinden met datgene wat gewoon en alledaags is. De hemel met aarde, mystiek met politiek, cognitie met affectie, lijden met een leven in licht en liefde, de lotus met de modder. Het gaat hier simpelweg om de rijkdom van eenvoud. Dit is de opdracht tot verbinding en integratie van polariteiten. Goud heeft alles te maken met het alledaagse leven en doordringt dit. De gouden vogel blijkt in een houten kooi te horen en niet in een gouden kooi. Apollo en Dionysos gaan hand in hand. Het goddelijke wordt tot uitdrukking gebracht in de vorm van eenvoud en bescheidenheid.
In de zomerperiode vanaf 25 juli staat de maandagochtencolumn in het teken van de vraag hoe we ons verhouden tot de donkere kanten in ons leven. Deze vraag wordt telkens belicht vanuit de Griekse mythologie. Vandaag de derde aflevering.