
De eerste groepsbijeenkomst van meerdaagse retraites die ik geef, begint altijd met het aansteken van de retraitekaars. Die zal iedere keer branden als er een gezamenlijke sessie is. Aan het begin zie ik deelnemers vaak verwonderd kijken. Misschien hadden ze gedacht dat ik zou beginnen met de toelichting van het programma of het bespreken van praktische zaken. Maar het begint met een kaars. In de korte stilte die volgt, zie ik deelnemers rustig worden. De aangestoken kaars werkt kennelijk.
Een kaars aansteken is niet zomaar iets. Het lijkt nietszeggend, nutteloos. Niets is minder waar. Een kaarsje aansteken is een simpel en betekenisvol ritueel. Het is een ervaarbaar teken van hoop, troost, steun, dankbaarheid, licht en warmte. De brandende kaars brengt twee werelden bij elkaar, die van de realiteit en de spiritualiteit. Wat pijnlijk is wordt in het licht gezet, wat kwetsbaar is beschermd en wat onzeker is wordt met hoop verbonden. Een kaars laten branden is een helend ritueel.
Je kunt een kaars aansteken als je eenzaam bent, geen perspectief ziet of om aan iemand te denken die ziek is, examen doet, een operatie moet ondergaan of overleden is. In de donkere tijd voor Kerstmis kan het kaarslicht verlichting brengen en tijdens je meditatie is een kaars een mooie vooruitwijzing naar verlichting.
Het aansteken van een kaars is op zichzelf al een kleine meditatie. Steek de kaars met aandacht aan en stel je voor dat het licht alle duisternis uit je leven verdrijft. De warmte die van de kaars uitgaat wil alle kou uit je hart verdrijven. En ze wil ook binnendringen in de harten van anderen. Het kaarslicht dat duisternis verdrijft komt mooi tot uitdrukking in het bekende Taizé-refrein: ‘Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft, een vuur dat nooit meer dooft.’
Aankomende retraites: