Of ik wilde deelnemen aan een denktank die een antwoord wil vinden op de ontkerkelijking en lokale kerken kan vitaliseren. Met die vraag werd ik benaderd. Ik ben er niet op ingegaan. Als kind zag ik hoe vanzelfsprekend het kerkelijk leven was en in de haarvaten van de – in mijn geval katholieke – samenleving zat: de krant, de school en het ziekenhuis hadden het katholicisme als basis. In mijn vroege jeugd bezocht 74 procent van de christenen wekelijks een kerkdienst. Nu is dat nog maar 7 procent.
Het christendom kwam tot bloei in het Romeinse rijk. Christenen maakten indruk met hun zorg voor de armen, zieken, ontheemden en weduwen en wezen. Velen lieten zich dopen. Tegenwoordig zorgen kerken nog steeds voor daklozen, helpen verslaafden, hebben een voedselbank en zorgen dat vluchtelingen onderdak vinden. Soms maken kerken het verschil door de eeuwenoude taak van caritas – liefde, naastenliefde – een extra zetje te geven. Inmiddels echter zijn er genoeg concurrerende seculiere instanties die de zorg voor de verdrukte medemens evenzeer tot hun taak rekenen.
De noodzaak van caritas verandert niet maar mensen en de tijdgeest wel.
De noodzaak van caritas verandert niet maar mensen en de tijdgeest wel. Kerken worden geconfronteerd met andere en concurrerende zingevingssystemen en opvattingen. Die gaan over het milieu en duurzaamheid, persoonlijke groei, innerlijkheid, mindfulness en meditatie. Kunnen kerkgangers daarmee in de kerk terecht? Vaak is het antwoord nee. Het geïnstitutionaliseerde geloof verliest aan geloofwaardigheid omdat eigentijdse vragen niet ter hand worden genomen. Men probeert vast te houden aan eeuwenoude waarden. Eigentijdse zinvragen van kerkgangers en alternatieve spirituele oriëntaties vinden weinig weerklank. Mensen zijn op zoek naar antwoorden die in henzelf gevonden kunnen worden en niet vanbuiten worden aangereikt. Kerken kijken kennelijk teveel met een bril uit het verleden naar het heden en verliezen daardoor aan invloed.
We kunnen beter met een eigentijdse bril naar de toekomst kijken, met glazen die geslepen zijn van caritas en compassie. We kunnen gaan voelen dat we ons hart zacht kunnen laten worden, kunnen openen en een bijdrage kunnen leveren – hoe klein ook – aan vrede in de wereld. Hinderlijk dogmatisme zullen we achter ons moeten laten en gaan leven vanuit licht, liefde en vrede. Daar hoort ook bij dat we het credo als geloofsbelijdenis transformeren of, anders gezegd, herinnerd worden aan de eeuwenoude betekenis ervan. Tot in de zestiende eeuw betekende credo minder ‘ik geloof’ en meer ‘ik heb lief, ik koester’. Je hart geven dus. Misschien moeten we terug naar de krachtige en transformatieve betekenis van oude woorden die laten zien dat religie over universele vriendelijkheid gaat, met het hart als bijzonder kompas.