In de aanloop naar 5 mei realiseerde ik me dat er weliswaar spanningen in de wereld zijn, maar dat ik zelf geen honger hoef te lijden en in vrede en vrijheid leef. Die vrijheid blijkt onder andere uit schijnbaar kleine zaken zoals het hebben van een computer. Ik kan mijn teksten schrijven en bewaren, berichten posten, mailen, surfen op internet, foto’s in mapjes ordenen en bewaren. Alles kan in vrijheid. De computer is mijn verbinding met de wereld en de mensen waar ik mee te maken heb. Maar die verbinding werd abrupt verbroken omdat de harde schijf crashte. En dan is het maar te hopen dat de back-ups zijn geslaagd en de bestanden netjes bewaard zijn. Kennelijk ben ik toch niet helemaal vrij. Ik ben afhankelijk van een computer. Zo snel kan vrijheid door iets worden bedreigd.
Nee, dan mijn vader. Die was pas echt vrij, meende ik als kind te hebben gezien. En in de jaren zestig groeide die vrijheid. Er kwam een tv in huis, een auto werd aangeschaft, zelfs een caravan en we gingen kamperen. In het begin van de jaren zestig kreeg hij als ambtenaar een aanzienlijke salarisverhoging. Ook dat zorgde voor meer vrijheid. Tien jaar later ontdekte ik dat zijn vrijheid een schaduwkant had. Hij had geleden in de oorlog, was gevangen gezet omdat hij zich kritisch had uitgelaten over de bezetter. De oproep voor de arbeitseinsatz had hij naast zich neergelegd en was ondergedoken. Na de bevrijding was hij als 19 jarige vrijwillige tolk in het Britse leger deelgenoot van onverkwikkelijke verhalen van Duitse krijgsgevangenen. Als middelbare scholier merkte ik dat mijn vader leed. Hij was onvrij. Vanaf de zeventiger jaren begon het besef van het leed van oorlogsslachtoffers bij een breder publiek door te dringen en op enig moment deed het begrip posttraumatisch stressstoornis zijn intrede.
Mijn vader was pas echt vrij, meende ik als kind te hebben gezien. En in de jaren zestig groeide die vrijheid.
Toen mijn computer crashte heb ik een paar woorden geroepen die mijn moeder mij als kind altijd verboden had om te gebruiken. En nadat de woorden waren weggeëbd realiseerde ik me dat ik niet vrij ben. Ik ben gehecht aan mijn computer. Ik ben ervan afhankelijk. Ik ben onvrij. Net als zoveel anderen kan ik de computer niet missen. Pas als ik me dat realiseer komt er een glimlach. Zo gemakkelijk kan het gebeuren dat vrijheid wordt bedreigd. In dit geval komt dat omdat uiterlijke vrijheid geen echte vrijheid is. Gehechtheid aan apparaten, aan spullen, aan ideeën houdt ons onvrij. Er is ook innerlijke vrijheid: de ruimte vanbinnen die niemand je kan afpakken en waar jij vrij en vreugdevol bent. Die vrijheid vormt een waar fundament en anker voor uiterlijke vrijheid.
Deze tekst is voor een deel gebaseerd op Ton Roumen, De vrijheid van mijn vader. Een markante familiegeschiedenis in oorlogstijd. 2020, Kampen, Uitgeverij Van Warven
